Hoe is het Boeddhisme ontstaan?



In circa 560 voor Christus werd een jongen, genaamd Siddhartha Gautama geboren. Hij stamde uit het adellijk geslacht van de Sakya's en noemde zichzelf later veelal Sakyamuni: de wijze uit het geslacht Sakya. Omdat hij zelf geen geschriften heeft nagelaten, moet men voor zijn biografie een beroep doen op de Sanskriet-teksten van het Mahayana en op de Pali-teksten van het Hinayana. De historische feiten zijn echter zeer door legenden overwoekerd. Gautama's vader, Sjuddhodhana, was vorst van Kapilavastu in Magadha (Noordoost-Indië), zijn moeder, Maya, stierf zeven dagen na Siddhartha's geboorte. Hij kwam ter wereld in het woud Lumbini. Bij zijn geboorte droeg hij de 32 gunstige kentekenen (mahavyanjana) van een groot man. Op hetzelfde ogenblik werd ook zijn latere vrouw, Yasjodhara, geboren. Koning Suddhodana kreeg te horen dat hij, om de koninklijke toekomst van zijn zoon zeker te stellen, ervoor moest zorgen dat zijn zoon nooit de ellende van het menselijk leven te zien kreeg. Daarom bouwde hij voor zijn zoon drie paleizen en omgaf ze met wachters, die moesten voorkomen dat de prins te zien kreeg wat het leven als mens inhield. Siddharta Gautama was een heel begaafd kind. Hij had een geweldige uitstraling en overtrof zijn tijdgenoten in vaardigheid en geleerdheid. Omgeven met alle denkbare verrukkingen van het werledse leven, bleef hij onwetend van de pijn die het bestaan van de mens met zich meebrengt. De prins huwde Yasodhara. Toen hij 29 was geworden zou hij bijna koning worden. Maar op een dag wilde hij een kijkje nemen buiten zijn streng bewaakte omgeving. De koning probeerde hem hiervan te onthouden maar toen dit niet lukte, gaf hij opdracht alles wat de prins zou kunnen storen uit de stad te verwijderen. Op de vier uitstapjes die Siddharta maakte en die in de boeddhistische traditie bekend staan als de ‘Vier Gezichten’, kwam hij echter in aanraking met ouderdom, ziekte en dood en ontmoette hij een asceet die zich inspande om het lijden te overstijgen. Diep onder de indruk van deze vierde ontmoeting, zwoer Siddharta zijn leven als prins vaarwel te zeggen en de waarheid te zoeken over de situatie waarin de mens verkeert. Nadat hij zijn besluit had genomen keerde hij terug naar het paleis, waar hem verteld werd dat hij een zoon had gekregen. Hij kon hier niet blij om zijn. In het paleis stond alles hem tegen. Die nacht vertok Siddharta uit het paleis. Bij de stadspporten stonden honderden gewapende mannen. Maar een deva (god) deed zachtjes de poort open. Siddharta wilde een boeddha worden. Hij had drie gele gewaden, een bedelnap en de andere dingen die een monnik nodig heeft: een scheermes, een naald, een zeef en een riem. Siddharta stond nu aan het begin van het pad der bevrijding waarvan geen terugkeer mogelijk is, en aan het eind waarvan hij de volmaakte wijsheid bereikte en de vlam van het lijden volledig uitdoofde.